woensdag 25 februari 2009

Bij het Overlijden van een Grote Belg

.
Overal ter wereld is er sinds de 15de eeuw een scherp onderscheid tussen filosofie en theologie, behalve in Vlaanderen en Beieren.

Zoals Etienne Vermeersch (zijn grote vijand) in het Seminarie priesterdom studeerde, was de jeugddroom van Jaap Kruithof dominee te worden (Kruithof was qua "natie" Ollander en is wezenlijk altijd een calvinistische predikant gebleven, een priester om het Nietzscheaans te zeggen). Maar die beroepen waren toen uit de mode, in tegenstelling tot anno 2009! Beiden werden dus maar "filosoof" op zijn Vlaamsch. Voor iemand die zijn loopbaan begon bij Hegelkenner Jean Hippolyte in Parijs, is het academisch cv van Kruithof gewoonweg beschamend. Niemand heeft er dan ook ooit maar aan gedacht werk van Kruithof te vertalen, behalve in het West-Vlaams of het Limburgs.

In 1999 vroeg "men" me een Inleiding over Jaap Kruithofs werk te schrijven voor een gastcollege dat hem op de VUB werd aangeboden. Het gastcollege werd terecht meteen afgevoerd. Een Universiteit is een plaats voor wetenschap, niet voor opiniemakerij: daarvoor moet je inderdaad op Radio Centraal of op Klara zijn.

Op en.wikipedia vind je alleen iets over de Kruithof curve in de optica. Soit, een groot musicoloog en een onbenullige filosoof is overleden.

Jaap had een diepe maar oprechte minachting voor gewone mensen. Hij vond dat de mensen zich dood consumeerden. Maar gewone mensen hadden thuis geen 5.000 cd's. Die van elitaire Jaap waren natuurlijk niet van The Spice Girls maar van Bach, Beethoven en Brahms: dat was geen consumptie maar goede smaak, zei ie en hij meende dat. Tja, zo ben je een grote meneer natuurlijk. Atheïsten hebben nu eenmaal meer behoefte aan idolen, martelaren en heiligen dan gelovigen. Samen met de andere elitaire tenoren van Charta 91 (Tom Lanoye, Eric Corijn, ...), die het cordon sanitaire rond het Vlaams Blok er doorduwden, is hij helaas medeverantwoordelijk voor het succes van dat Blok en het feit dat het Blok zoveel stemmen van gewone socialisten binnenhaalde. Lef en moed had ie wel, dat geef ik toe. Maar hij was dan ook zeer mediageil. Men verwijt me nu op Facebook dat ik gewoon jaloers ben omdat niemand voor mij een personencultus (is Kruithof een Stalin?) wil organiseren. Misschien ben ik jaloers op zijn roem ("Roem wil ik wel, maar beroemd zijn? Nooit!" Fernando Pessoa), maar niet op de onzin die hij geschreven heeft en zeker niet op zijn minachting voor gewone mensen. Mocht ik een personencultus rond mijn persoon willen, dan had ik het wel anders aangepakt in mijn leven en wat meer konten gelikt. Ik heb trouwens moeite om mijn fans (al vormen ze geen massa) van mijn lijf te houden.

Verder over de doden dus niets dan goeds. Het was soms een grappig man en zijn humor lustte ik wel. Maar eigenlijk had hij een slecht karakter. Als hij je niet kende en je sprak hem tegen op een publiek debat, maakte hij je met een paar retorische truukjes belachelijk, wetende dat zijn fans in de zaal zouden applaudiseren bij om het even wat hij maar op de juiste toon uitkraamde; daarna zei hij je op café dat je eigenlijk gelijk had en als ie dan hoorde dat je zelf ook aan de universiteit werkte, boog hij zelfs voor je bij het afscheid en hij noemde je een "groot marxist". En men vraagt me voor zo'n heerschap respect te hebben ... Met gans Antwerpen (waar Kruithof vandaan kwam), maar niet met de Chinees die in me huist (ik ben trouwens een boek over Confucius aan het lezen, da's wat hoogstaander dan dat neoboeddhisme dat zo populair is in Kruithofland).

***

Ik vind mijn Intro tot Kruithof niet onmiddellijk meer terug. Ik zal het bij mijn verhuis wel op straat hebben gezet. Ik herpubliceer hier dan maar mijn stuk dat verscheen in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift (2001, jaargang 35, nr. 2) naar aanleiding van Kruithofs boek over het neoliberalisme.


Het Afwezige Alternatief

Eric Rosseel

Intro

De kracht van het 19ste eeuwse marxisme bestond erin dat het niet alleen een koel zakelijk inzicht bood in het functioneren van het kapitalistisch systeem maar ook een voor de arbeidersmassa’s aantrekkelijk politiek alternatief bood. Het ontleedde de maatschappelijk en technologische omwentelingen die het kapitalisme veroorzaakte, analyseerde zijn krisissen, beschreef hoe de privé-toeëigening van de meerwaarde van de arbeid de globale vooruitgang van de mensheid in zijn geheel en de emancipatie van iedere enkeling afzonderlijk in de weg stond. Dit marxisme was in een ietwat simplistische vorm bevattelijk voor de weinig geschoolde arbeiders die daarmee hun intuïtief aanvoelen van de tegenstelling tussen ‘wij’ (de arbeiders) en ‘zij’ (de kapitalisten) konden aanscherpen. Maar daarnaast bood het marxisme ook opening naar een politiek alternatief voor een andere samenleving waar de kapitalistische tegenstellingen zouden opgeheven zijn. Het idee van het gemeenschapsbezit van de produktiemiddelen en van de klasseloze samenleving werd door Lenin in een staatssocialistische vorm vertaald en dat bleek een schot in de roos. Lenin en zijn erfgenamen bleken bekwaam in een versneld tempo als het ware uit het niets een industriële samenleving van hoog niveau op te zetten, dit alles onder strikte coördinatie van de Partij (i.e. de Staat). In het Westen ijverden de communistische en socialistische partijen eveneens voor meer staatscontrole over de economie maar zij hoopten via het algemeen stemrecht en niet via een gewelddadige revolutie aan de macht te komen. Dit is hen niet gelukt maar ondertussen konden zij met hun electorale en syndicale druk toch een welvaartstaat opbouwen die institutioneel onder controle stond van de Staat. In deze instituties zaten hun ‘mannetjes’ veelal op sleutelposities.

Het étatisme van de socialistische partijen in het Westen en de teloorgang van het communisme in Oost-Europa verschijnen binnen dit perspectief als convergerende verschijnselen. In het Westen kon geen weerwerk geboden worden aan de transformatie van wat men de nationele economieën noemde tot het netwerk van de multinationals. Er was gewoonweg geen nationale economie meer die kon genationaliseerd worden en daarmee werden de socialistische partijen onthoofd van hun voornaamste programmatorische doelstelling. In Oost-Europa slaagde de Staat er anderzijds niet in de overgang te maken naar een post-industriële samenleving. Het Oosteuropees staatscommunisme stuikte ineen en Oost-Europa verwerd tot een periferie van de door de multinationals gecontroleerde wereldeconomie. Marxistisch links is in staat al deze evoluties te duiden, maar in tegenstelling tot het marxisme van de vorige eeuwwisseling kan ze geen alternatief naar voren schuiven. Ter linkerzijde van de sociaal-democratie is er voor het ogenblik geen enkele beweging die over het vermogen beschikt massale aanhang te vinden voor een welomlijnd en aantrekkelijk anti-kapitalistisch alternatief. Geen enkele beweging bezit een eigentijdse blauwdruk van een alternatieve samenleving en geen enkele beschikt over de programmatorische en electorale slagkracht om als een soort zweeppartij de socialistische en sociaal-democratische partijen onder druk te zetten om haar huwelijk met het neo-liberalisme op te geven. We zitten met de handen in het haar, soms wanhopig, soms overtuigd dat deze intellectuele impasse niet eeuwig kan duren. Wie hoopte dat het ideologisch anti-produktivisme van de Groenen de weg zou wijzen naar een rood-groen alternatief, moet vaststellen dat de Groenen daar waar ze politieke macht veroverd hebben, getuigen van een verbazend pragmatisme en dat in hun discours nog weinig ruimte is voor 'deep ecology'.

We willen deze impasse illustreren enerzijds aan de hand van Kruithofs koele analyse van het neoliberalisme en aan de hand van de zogenaamde ‘ethische verontwaardiging’ van de Vlaamse sociaal-democraten anderzijds. Kruithof levert een dimensievolle kijk op het hedendaagse wereldsysteem maar hij biedt geen politiek coherent en haalbaar alternatief. De socialisten, zeker zij die zich liever sociaal-democraten noemen, zetten zich in voor het recht trekken van sociale ongelijkheden. Daarvoor beroepen zij zich niet op een klare visie op de mechanismen die deze ongelijkheden voortbrengen maar verwijzen naar hun ethische verontwaardiging als inspiratiebron van hun politiek handelen.


Het 'Grote Verhaal' van Jaap Kruithof

Jaap Kruithofs nieuwste boek 'Het Neoliberalisme' is een best-seller geworden. Dat maakt het boek meteen ietwat verdacht, verdacht in de zin dat het vragen oproept naar de oorzaken en de redenen van dit commercieel succes. Het boek heeft blijkbaar een dusdanig 'ideologisch' gehalte dat veel mensen zich geroepen voelen hun sociale, economische en politieke leefomgeving in Kruithofs beschrijving van het neoliberalisme te herkennen. Voor Vlaanderen (en Nederland) is het boek ook origineel. Er is totnogtoe in het Nederlands taalgebied wellicht geen boek verschenen dat op een dergelijke systematische en tegelijk heldere wijze de ravage beschrijft die het neoliberalisme op ecologisch, sociaal, cultureel en politiek gebied aanricht of aangericht heeft. Op Europees niveau gezien is het boek echter déjà vu: het boek bevat weinig originele analyses. Het is een bijzonder leerrijke inventaris van diverse aspecten van het neoliberalisme, maar bitter weinig van deze aspecten zijn echt oorspronkelijk. De analyse van de uitholling van de politieke soevereiniteit van de Natie-Staten bijvoorbeeld is reeds ontleed door diverse auteurs en heel wat van dit werk is in het Nederlands vertaald. Ik denk in dat verband bijvoorbeeld aan Jean-Marie Guéhenno's Het Einde van de Democratie (Guéhenno, 1994) of aan Susan Strange's The Retreat of the State (Strange, 1996). In zijn geheel genomen is Kruithofs betrachting om de totaliteit van het neoliberalisme te ontleden echter geslaagd te noemen. Het boek is bijzonder toegankelijk, zoals de vele andere boeken die hij voordien geschreven heeft (Rosseel, 2001). Maar net zoals Arbeid en Lust of De Mens aan de Grens en andere van zijn boeken bevat 'Het Neoliberalisme' nauwelijks referenties naar andere auteurs of zienswijzen. Gebrek aan eruditie en belezenheid (zo verwijst hij naar Ulrich waar Ulrich Beck hoort te staan)?

We durven echter beweren dat de toegankelijkheid van het boek en dus zijn commercieel succes te wijten is aan het feit dat Kruithofs ontleding van het neoliberalisme in wezen simplistisch is. Simplistisch niet in de zin dat van de lezer geen bijzonder hoog IQ wordt verwacht. Maar simplistisch in de etymologische wortel van dit woord: één-voudig ('simplex'). Alle hedendaagse sociale, culturele en politieke evoluties worden tot één enkele dynamische kracht teruggebracht: die van het als een pletwals over de planeet rollend neoliberalisme. Maar zelfs deze omschrijving is niet accuraat. Kruithof analyseert het neoliberalisme niet zozeer als een dynamische kracht maar veeleer als een bevroren feitelijkheid. Alle maatschappelijke evoluties worden beschreven als aspecten van het gegeven dat de megasystemen van het neoliberalisme de totaliteit van het maatschappelijk gebeuren bepalen. Tot zaken als de wet-Lejeune op de voorwaardelijke in vrijheid stelling worden aangeraakt. Kruithofs aanpak is m.i. echter volkomen 'a-historisch': hij geeft niet aan binnen welke spanningen tussen de maatschappelijke krachten (de 'klassenstrijd') het neoliberalisme vorm heeft gekregen en hij geeft evenmin aan binnen welke dynamiek dit neoliberalisme zich verder zal ontwikkelen of teloorgaan. Begeeft hij zich op geschiedkundig vlak, dan blijft het meestal bij een beschrijving van een fenomeen in diverse tijdsperiodes, zo bijvoorbeeld met betrekking tot het individualisme (op zichzelf een veel complexer begrip dan de wijze waarop Kruithof het behandelt) of de fasering in de fundering van de ethiek. Gesteld zou kunnen worden dat Jaap Kruithofs analyse het neoliberalisme eigenlijk als een stabiel, evenwichtig systeem beschouwt. Zijn neoliberalisme heeft geen werkelijk verleden en dus ook geen toekomstperspectief, bvb. als een overgang naar een andere (betere) maatschappijvorm.

Hoe dan ook, de opkomst van het neoliberalisme wordt m.i. beter geanalyseerd als het produkt van gewijzigde krachtsverhoudingen tussen Arbeid en Kapitaal. De arbeidersbeweging streeft ernaar toegang te krijgen tot de producten en diensten die door arbeid worden geproduceerd. Arbeiders en bedienden willen hun koopkracht verhogen en de kwaliteit van hun bestaan verbeteren ('meer én beter'). Aan de andere kant is het Kapitaal voortdurend begaan met de verhoging van de productiviteit (door levende arbeid door dode arbeid te vervangen) en de daarmee verbonden winsten. In de laatste voorbije 25 jaar is het Kapitaal erin geslaagd de arbeidersbeweging dermate te verzwakken dat het vrij spel kreeg om een zoveelste omwenteling van de productietechnologie en van de organisatie van de arbeid door te voeren, de sociale zekerheid aan te tasten, de arbeidsmarkten te dereguleren, nieuwe regio's binnen de sfeer van het kapitalistisch systeem te brengen, nieuwe commerciële produkten en diensten te leveren, enz. De krachtsverhoudingen liggen echter niet voor eeuwig en altijd vast en we mogen verwachten dat wanneer de economische groei en de daling van de werkloosheid voortduren de arbeidersbeweging weer aan slagkracht zal winnen en dus vermoedelijk zal radicaliseren.

Jaap Kruithof is altijd een totalileitsdenker geweest, ik zou bijna schrijven een 'totalitair' denker (Rosseel, 1996). Hij heeft aan de ene kant de obsessie om als een perfectionist alles te kategoriseren en te schematiseren. Zijn Ethicologie en zijn De Zingever zijn daar twee bekende voorbeelden van, maar ook in Arbeid en Lust en De Mens aan de Grens gaat hij er op het vlak van schematisering, tabellisering en kategorisering flink tegen aan (Rosseel, 2001). Hetzelfde geldt voor 'Het Neoliberalisme': geregeld maakt Kruithof scherpe distincties tussen zaken en toestanden die nauw met elkaar verweven zijn, ik denk bijvoorbeeld aan de vier basiskrachten of machten (p.25), de drie types van relatie tussen top en basis (p.146) of de plaatsen waar macht zich bevindt (p.191). Door de schematisering en kategorisering wordt de leesbaarheid misschien verhoogd. Maar zo worden, ondanks de schijn van wetenschappelijkheid en methodologische orthodoxie en rigoreusiteit, alle maatschappelijke fenomenen éénduidig, ééndimensionaal en non-dialectisch. Dat is des te merkwaardiger omdat Kruithof in zijn filosofische opleiding sterk begaan was met Hegel: zijn doctoraat ging over een aantal aspecten van Hegel's filosofie.

Een tweede aspect van Kruithofs totaliteitsdenken, in het geheel van zijn oeuvre sinds 1980 en ook nu, is gelegen in het feit dat zijn ecocentrisme en verwerping van het antropocentrisme descriptief én normatief voorhouden dat het individu slechts een element of een component is van een totaliteit en dat die planetaire totaliteit primeert op de bestaan van de mens als soort en zeker op het bestaan van de mens als enkeling. Kruithof is in alle opzichten een anti-subjectivist en anti-individualist: het maatschappelijk gebeuren kan niet vanuit de visie van een enkeling (tenzij Kruithof zelf?) begrepen worden. Het is dan ook niet duidelijk wat Kruithof precies bedoelt als hij de term 'emancipatorisch' in de mond neemt. Met zijn moraliserend anti-subjectivisme krijgt Kruithofs denken de allure van een duidelijke, ideologische boodschap: de mens moet zich onderwerpen aan de natuurlijke evenwichten en de enkeling kan én moet met deze totaliteit een wezenlijk religieuze verhouding aangaan. Kruithofs anti-individualisme en anti-antropocentrisme is totaal: ontologisch én ethisch. De mens is een element of component van een (ecologische) totaliteit en de mens moet zich schikken naar deze totaliteit. Binnen de context van de onzekerheid en de morele eenzaamheid van de mensen in het actueel samenlevingsverband kan Kruithofs visie kritisch beschouwd worden als een ideologie die toelaat dat mensen van diverse pluimage hun 'lijden' en hun onmacht zin kunnen geven.

Het derde en meest belangrijke aspect van Kruithofs totaal-visionaire aanpak hebben we eigenlijk reeds aangegeven. Kruithof beschrijft het neoliberalisme als het gevolg van de werking van één enkele (kapitalistische) kracht die alles in zijn greep heeft. De neoliberalistische megasystemen controleren het ganse doen en laten op deze planeet. De politieke instituties hebben geen vat op deze megasystemen; onze levensstijlen en consumptiepatronen worden door de belangen van deze megasystemen bepaald; enzovoort. Hoezeer Kruithof ook oproept tot verzet, zijn analyse maakt op die manier elk verzet in wezen onmogelijk. Als het neoliberalisme vrijheid toelaat, m.a.w. aan individuen of groepen de mogelijkheid biedt afstand te nemen en zo te revolteren, dan krijgt deze vrijheid soms het karakter van wat Herbert Marcuse in zijn tijd aanduidde als 'repressieve tolerantie'. Over de sociaal-democraten valt blijkbaar niet meer te zeggen dan dat ze 'tuk zijn op regeringsdeelname', wat een 'materialistische, niet-idealistische' verklaring zou zijn (p.512). Zoals op veel andere momenten schuwt Kruithof de vermenging niet van vakfilosofische begrippen (zoals 'materialisme' en 'idealisme') met de lekenbetekenis van deze begrippen.

Bovendien staat Kruithof zeer dubbelzinnig tegen de vorm die het verzet zou kunnen aannemen. Zoals Marc Vandepitte in het vorig nummer van VMT aangeeft (Vandepitte, 2000), staat Kruithofs voorstel om het heroveren van de politieke staatsmacht haaks op het feit dat hij de politiek en de overheden voorstelt als totaal uitgehold door de allesoverheersende macht van de megasystemen. Van de vakbeweging verwacht Kruithof blijkbaar weinig heil. Hij richt zich uitsluitend op de 'nieuwe sociale bewegingen', maar deze focusen doorgaans op één aspect van de actuele maatschappelijke situatie, daar waar Kruithof een fundamenteel verzet verwacht. Het is niet zonder meer gegeven dat actiegroepen die zich buiten het neoliberalisme proberen te plaatsen, zo maar per definitie naar vooruitgang stevenen. Maar zoals zovele door hem aangevoerde begrippen, blijft in zijn analyse het begrip 'vooruitgang' bijzonder vaag, om niet te zeggen afwezig.

Kruithofs voorstellen tot verzet en revolte zijn op zijn minst gezegd dubbelzinnig en doen de wenkbrauwen fronsen. Daar is eerst en vooral het pessimisme: slechts een heel kleine minderheid van de bevolking zou overtuigd zijn van de noodzaak tot verandering en van deze minieme minderheid zou dan nog slechts een fractie ('een kleine lucide achterban') openlijk tot actie willen overgaan. Hoe Kruithof tot deze stellingname komt is me volkomen duister. Het ongenoegen bij de bevolking over de gang van zaken op nationaal en internationaal vlak is ontegensprekelijk veel groter, al vertaalt een deel van deze ontevreden groep zijn ongenoegen (zijn 'verzuring') in extreem-rechts stemgedrag. Kruithof bedoelt met zijn 'lucide achterban' wellicht het geringe aantal mensen dat precies in dezelfde termen denkt als hijzelf. Een tweede tegenstrijdigheid heeft te maken met het feit dat Kruithof wenst dat het verzet gecoördineerd wordt, liefst door een politieke partij. In de praktijk betekent dit m.i. dat de organisatie van het verzet de vorm aanneemt van een groep, een apparaat waarin een voorhoede van 'natuurlijke' leiders zeggenschap hebben over volgelingen. Dit ruikt naar een bolsjevistisch-leninistische partijconceptie. Men voelt in zijn analyse hoe dan ook de heimwee naar een leninistische partij, al zal Kruithof dit vermoedelijk niet toegeven. Niet alleen is een dergelijke nostalgie na de ervaringen van de 20ste eeuw een onhoudbaar perspectief, ze strookt ook niet met Kruithofs politieke opstelling als individu. Kruithof heeft immers reeds herhaaldelijk beweerd dat hij zich het meest verwant voelt met de maoïsten van de PvdA, maar niet tot de PvdA kan toetreden omwille van haar hiërarchische en stalinistische structuur. De vraag is natuurlijk wat met coördinatie bedoeld wordt. Een hiërarchische jacobijnse coördinatie is m.i. niet meer denkbaar, meer zelfs, reactionair. Maar heterarchische verbanden of netwerken tussen bvb. de nieuwe sociale bewegingen en de 'traditionele' vakbonden openen wel een breder perspectief. Kruithofs verzet is evenwel puur negatief. Kruithofs verzet beoogt het neoliberalisme te bestrijden, is tegen het neoliberalisme, maar is nergens voor. Het verzet hangt op die manier in het luchtledige en wordt pas als verzet erkend als het beweert zich rechtstreeks te verzetten tegen de megasystemen. Kruithof vermeldt bijvoorbeeld het Animal Liberation Front, maar hoedt zich ervoor om er een evaluatieve uitspraak over te doen. Nochtans belooft Kruithof de rijken der aarde dat ze 'nog heel wat agressie zullen oproepen'. Agressie is evenwel doelloos geweld en niet voldoende om van verzet te spreken.

Dat Kruithof geen alternatief biedt - het verwijt dat de meeste commentatoren van zijn 'Het Neoliberalisme' laten horen - is dus voor mij evenwel helemaal geen verrassing. Hoezeer hij ook oproept tot verzet en de noodzaak tot verzet onderstreept, hoezeer hij op deelfacetten van de samenleving reformistische verbeteringen voorstelt (bvb. op het vlak van de staatsinstituties), zijn voorstelling van het neoliberalisme maakt dat elk verzet niet als dusdanig wordt erkend. Alles ligt immers binnen de greep van dat monolithisch neoliberalisme. Al ons denken, doen en laten is vergiftigd zoals bespoten gewassen. Kruithof kan geen alternatief bieden, want hij kan omzeggens geen enkele vorm van verzet als gedegen accepteren. Door alles te beschouwen als in de ban en de greep van de neoliberalistische megasystemen, sluit Kruithof de weg naar elk democratisch haalbaar en perspectiefvol alternatief. Door te verzuimen om het neoliberalisme in een historisch perspectief te plaatsen, is er ook geen toekomstperspectief. In Kruithofs 'Het Neoliberalisme' is dan ook geen plaats voor utopisch denken. Zoals Marc Vandepitte (2000) terecht opmerkt is het niet eens duidelijk of Kruithof het kapitalisme wel door een socialistische samenlevingsvorm wil vervangen. Nochtans worden er tegenwoordig opnieuw utopieën geformuleerd. Ik denk met name aan Jacques Attali's vrij concrete utopie van de fraternité die ruimte krijgt nadat de historische utopieën van de liberté en de égalité bewezen hebben op zichzelf niet in staat geweest te zijn een sociaal rechtvaardige en progressieve maatschappij voort te brengen (Attali, 1999).

Er zijn inderdaad mijns inziens diverse tekenen die aangeven dat het neoliberalisme zijn hoogtepunt aan het bereiken is. De golf van eisen voor loonsverhogingen (zowel in de profit sector als de non-profit sector) die België en eigenlijk gans Europa kenmerkt nu de werkloosheid is gedaald en de economie gezonder is; de akties rond de vergadering van de Wereldhandelsorganisatie in Seattle, rond de vergadering van het Internationaal Monetair Fonds in Praag en rond de Europese top in Nice; de offensieve intentie van SP-voorzitter Patrick Janssens poging om de SP te profileren als een partij die in de eerste plaats zijn pijlen richt op de heersende sociale ongelijkheden; de heroprichting van een Vlaamse Kommunistische Partij; het zijn allemaal tekenen die erop wijzen dat er op diverse vlakken wel degelijk verzet mogelijk is en dat één en ander misschien stilaan in beweging is. Het probleem met Jaap Kruithof is dat hij bijvoorbeeld deze eisen voor loonsverhogingen als plat-materialistisch zal afvoeren, Patrick Janssens' voornemens als electorale strategie zal bestempelen, enzovoort. Kruithof verwacht meteen absoluut verzet en meteen gecoördineerd verzet. Ik zou zelfs durven beweren dat het verzet, zoals Kruithof dit schildert, een sacraal-religieuze ingesteldheid behoeft. Ik heb echter meer aan meer 'materialistische' analyses zoals bvb. deze van Boris Kagarlitsky die in zijn The Return of Radicalism de mogelijkheid van een nieuwe radicale reconfiguratie van de traditionele organen van de arbeidersbeweging vooropstelt (Kagarlitsky, 2000). Kruithof heeft nauwelijks ogen voor de wijze waarop de arbeidersbeweging, eens ze zich heeft hersteld van de klappen die het neoliberalisme haar heeft uitgedeeld, met de formulering van nieuwe eisen op termijn de grondvesten van het kapitalisme kan aanvechten en zich radikaler opstellen. Ondanks zijn anti-individualisme geeft Kruithofs 'Het Neoliberalisme' de indruk dat het verzet zijn oorsprong vindt op het niveau van het geïsoleerde individu, dat bezocht door één of andere geest, tot een soort bewustzijnssprong komt.

Verzet zit altijd besloten binnen de dynamiek van het kapitalistisch systeem: het maakt er integraal deel van uit. Verzet wordt dus niet bewerkstelligd door retorische oproepen, maar door de onevenwichtigheid van het systeem. De tegenstrijdigheden van het kapitalisme zelf inspireren tot diverse vormen van revolte, individueel of collectief. Het verschil tussen mij en Kruithof is dat ik het doen en laten van de mensen zie als ingegeven door een ambivalente houding tegenover het neoliberalisme. De consumptiecultuur is én een aanpassing aan het neoliberalisme én een aanvechten van de hoge winsten die ondernemingen in dit systeem kunnen realiseren. Om een consumptiecultuur te kunnen handhaven moeten immers de lonen stijgen wat de kapitalisten er dan weer toe brengt nog meer levende arbeid door dode arbeid van nog meer gesofistikeerde machines te vervangen. Het neoliberalisme heeft evenwel de koopkracht van de wereldbevolking nodig om haar waren kwijt te raken en de meerwaarde te realiseren. Er zit dus wel degelijk dynamiek in het neoliberalisme en het is mogelijk deze dynamiek in termen van een vorm van klassenstrijd te analyseren. Kruithof suggereert echter dat de megasystemen onder elkaar afspraken hebben gemaakt om de wereld en de ganse planeet te domineren. Het is misschien omwille van deze 'komplot-theorie', die impliciet op bijna elke bladzijde voelbaar is, dat het boek zo'n commercieel succes is geworden. Diverse groepen van lezers kunnen in zijn vertoog een bevestiging zien van hun machteloosheid én van hun pogingen om tot een afgeronde visie op de hedendaagse samenleving te komen. Dit bevestigt op zichzelf onze overtuiging dat het percentage mensen dat een verandering noodzakelijk acht, hoger is dan Kruithofs 'lucide achterban'.

Aan de andere kant kan Kruithof en m.i. niemand een dergelijke 'komplot-theorie' hard maken. Het kapitalisme blijft ook onder het neoliberalisme in wezen een anarchisch systeem dat niet vanuit een of ander centraal punt wordt gedirigeerd. De kapitalisten lusten elkaar rauw zoals het altijd is geweest. Wij menen zelfs dat het neoliberalistisch kapitalisme meer anarchisch is dan zijn voorgangers. Het imperialisme en het kolonialisme werden waargemaakt door dirigistische Staten die werkten in opdracht van hun economische achterban. Door het suggereren van een gezamenlijke strategie van de megasystemen creëert Kruithof wat de postmodernisten mogelijk zouden aanduiden als een 'Groot Verhaal', zij het dat het geen heilsverhaal is.

Kortom, door het neoliberalisme voor te stellen als een totaal-systeem dat het ganse reilen en zeilen van onze planeet beheerst, wordt elk ruimte voor de formulering van alternatieven weggenomen. Achter de koele analyse van Kruithof schuilt een diepe afkeer over hoe wij allen (de 'anderen') vandaag leven en een diep pessimisme met betrekking tot het vermogen van de gewone loon- en weddetrekkenden om het 'systeem' te doorzien. Als de Vlaamse intellectuelen geen begrip en sympathie kunnen opbrengen voor wat de modale burger bezielt, dan rest hen inderdaad slechts afkeer en pessimisme.

Geen opmerkingen: