2. Salaris en KapitaalVan zodra in de prehistorische samenlevingen de productiviteit steeg en meer werd geproduceerd dan nodig was om de dag erop te overleven (in het bijzonder dus met de uitvinding van de landbouw en de vorming van de eerste steden met «internationale» handel) splitsten de menselijke samenlevingen zich in twee: aan de éne kant een klasse van werkenden en aan de andere kant een kaste «nietsdoenden» die leefden op basis van «belastingen» op de vruchten van de arbeid van de werkenden, een kaste die zich onledig hield met het beheer van de samenleving (recht; «politiek»; verzinnen van mythes en ideologieën, «filosofie» en religie dus, etc.). Zo kleurden slavenmaatschappijen de Klassieke Oudheid. In de feodale Europese Middeleeuwen dienden de boeren, die als lijfeigenen aan de grond gebonden waren, tienden af te staan aan hun grondbezitter. Plus dienden ze het weinige geld dat ze hadden te besteden aan het kopen van aflaten om ervoor te zorgen dat ze niet moesten vrezen dat ze bij hun dood in het hellevuur zouden terechtkomen. De bedevaarders die naar Lourdes en Compostella trokken, werden niet alleen geacht daar te bidden, maar vooral er hun geld te besteden aan een paar prullaria, zoals onze gepensioneerden die met bussen naar Manneken-Pis in Brussel worden gevoerd, worden geacht in de belendende souvenirwinkels een Manneken-Pis-kurkentrekker te kopen. Net zo lopen de pelgrimmoslims bij hun hadj in Mekka niet zo maar even zeven keer rond de Ka’aba, maar ze laten in Mekka ook een enorme massa geld achter. Wat er gebeurt met dat geld dat in die Lourdes, Compostella’s of Mekka’s wordt geconcentreerd, weten de mensen niet en ze «horen dit ook niet te weten».
Nu heeft de wetenschap in ons christelijk Europa ons nog wel niet kunnen vertellen wat het betekent dood te zijn, maar we weten wel dat het niets met ons aards leven van doen heeft en dat alleen ons aards leven van tel is. Maar het mechanisme om ons op basis van de angst voor de hel van alles aan te smeren als aflaten en boetedoening, is nog levendig. Nu wordt ons van alle kanten gevraagd ons op te offeren voor het heil van de «toekomstige generaties», van «onze kinderen en kleinkinderen», alsof ons eigen leven geen rol speelt en wij als mensen die nu (en niet in 2050) leven, geen recht op vreugde en plezier hebben, alsof die «kinderen en kleinkinderen» blijkbaar volledig impotent en incapabel zullen zijn om voor zich zelf te zorgen.
Met het kapitalisme kregen we in Europa een complexe verwevenheid van Kerk en Staat, die de macht en de niet-productieve posities (koning en hofhouding, rechters en bisschoppen) bezetten. Met de toenemende kracht van de arbeidersklasse in de 19de eeuw werden dan na de Grote Oorlog de socialisten ingehaald om de Staat (mee) te beheren, want zonder sociale vrede kon het kapitalisme niet de winsten realiseren die ze op het oog had. De Socialisten verlieten de Volkshuizen en gingen zich identificeren met het Staatsbelang. Dat zien we goed anno 2008 waar het «socialisme» in België van de mensen alleen nog maar verwacht dat ze zich, desnoods tot hun 70ste, gedisciplineerd laten «activeren» om zo de nodige belastingen en sociale bijdragen te leveren, zogezegd om de vergrijzing te bekostigen. En dit socialisme belooft dan de mensen in ruil voor hun activering dat hun kinderen en kleinkinderen een «toekomst» zullen hebben.
Steeds zien we dat de Staat (en vroeger, maar ook nu nog, de Kerk) een dubbele rol vervult: ze verleent diensten, maar aan de andere kant concentreert ze massa’s geld dat als Kapitaal wordt aangewend, m.a.w. geld dat nog meer geld moet scheppen. De mensen zelf zien dat hun inkomsten eigenlijk uiteenvallen in drie delen: 1. hun nettoloon; 2. (directe en indirecte) belastingen; en 3. sociale bijdragen (voor het sociale zekerheidssysteem). Geld is voor de werkende mensen echter geen kapitaal, maar grotendeels een middel, een mogelijkheid om de dingen te kopen die ze (als klasse, niet als enkeling) eigenlijk zelf geproduceerd hebben. Een Ford-arbeider koopt met zijn salaris een auto, maar dat hoeft geen Ford te zijn. Over het (preciese) verschil tussen hun loon en de waarde van wat ze geproduceerd hebben (de «winst») hebben ze amper weet en zeker geen zeggenschap. Ons geld dient in wezen om te ruilen, niet als Kapitaal, niet als geld dat nog meer geld moet creëren (al tracht iedereen wel te sparen met hoop op een beetje interest).
Van het geld dat we afstaan aan de Staat, de belastingen en de sociale bijdragen, verwachten we dat «ze» er onze levenskwaliteit mee zullen verhogen: (spoor)wegen aanleggen; stations, vliegvelden, hospitalen, scholen, etc. bouwen; het milieu proper houden, enzovoort. We hopen dat de Staat ons met ons geld een maatschappelijke infrastructuur zal aanbieden, die we als individuen zelf niet kunnen verwezenlijken. Belgen en vooral Vlamingen (en veel andere volkeren) hebben echter historisch zo geleden onder plunderende bezetters (Spanjaarden, Fransen, Oostenrijkers, Hollanders) dat we een enorm wantrouwen hebben in de lieden en instellingen die ons afgestaan (of afhandig gemaakt) geld beheren. En we hebben dus ook amper vertrouwen in een socialistische overheid die voor een rechtvaardige herverdeling en een verdere ontwikkeling van de samenleving zou kunnen zorgen. Precies daarom (naast de teloorgang van de socialistische boodschap en de verwatering van het programma van de socialistische partijen in omzeggens gans Europa) zitten we in Vlaanderen met zo’n grote «rechtse» politieke meerderheid.
De mensen zien dat hun afgestaan geld verwordt tot op winst belust Kapitaal dat naar de Bahamas verdwijnt, en niet de vorm aanneemt van maatschappelijke fondsen die tot goed van iedereen worden aangewend. Maar het onderscheid tussen Kapitaal en maatschappelijke fondsen is ook niet echt duidelijk in een bestel waar met de oude vormen en gedachten steeds compromissen moeten worden gesloten en waar onderwijs en media elk maatschappelijk probleem (armoede, asielzoekers, criminaliteit, geestesziekten en zelfmoorden, etc.) depolitiseren.
De huidige crisis die elke maand dieper wordt en ook meer en meer een onpeilbare «morele» crisis wordt, biedt daarom ook maar twee uitwegen. De weg naar een socialistische revolutie ligt door de individualistische en kleinburgerlijke geest die iedereen de laatste halve eeuw is ingeprent, niet zo maar open. Er rest ons nog weinig tijd om die mentaliteit te doen kantelen en mentaliteitswijzigingen vallen ook zo maar niet uit de lucht. Veeleer verschijnt aan een (reeds zeer nabije) horizon een «spectaculair en mediageniek theater» van klein en groot geweld, van kleine en grote burgeroorlogen, van kleine en grote oorlogen tegen ongrijpbare en met gesofisticeerde wapens werkende «terroristengroepen» (wat vroeger gemakkelijk zou worden aangeduid als «bevrijdingsbeweging», wordt nu steevast en zonder uitzondering tot terrorisme verklaard) en tegen al even moeilijk te lokaliseren bendes van (semi-)criminelen. Kortom: het scenario van een globale veralgemening van de zuivere barbarij lijkt reeds uitgeschreven, als een verlengde van de onvoorstelbare barbarij die de 20ste eeuw ons al heeft laten zien. Tot, zoals doorheen de Tweede Wereldoorlog, werkelijk alles is verwoest, alle vrouwen zijn verkracht en alle kinderen als wezen door het puin dolen.
Het is met bijzonder gemengde gevoelens dat ik moet vaststellen dat het in de Geschiedenis steeds doorheen barbarij is geweest dat nieuwe constructieve en superieure visies met betrekking tot de samenlevingsorganisatie opduiken en in concrete blauwdrukken (of rood-drukken) vorm krijgen. Dat was tijdens de Tweede Wereldoorlog het geval in kringen van partizanen en verzetsmensen.
Beide mogelijke wegen moeten (oef! eindelijk!) uitmonden in het uitzicht op een wereld waarin we niet alleen aan ons eigen egoïstisch heil moeten denken maar ook weten dat we één zijn met de mensheid in haar geheel. En dat onze arbeid ons niet alleen een individueel loon oplevert, maar ook de aanmaak van fondsen voor de verdere ontwikkeling en vermenselijking van deze planeet, een aanmaak waarmee we ons (in tegenstelling tot de actuele «belastingen») zullen kunnen verzoenen omdat we allen zeggenschap zullen hebben over de besteding van deze fondsen. Het is de hoop op de verwerkelijking van de Utopie die ons staande houdt.
Viva il Socialismo e la Libertà !