zondag 14 december 2008

Staatsinterventie = Socialisme ?

Zoals u wel weet, bleken met de financiële crisis van deze zomer en herfst staatsinterventies noodzakelijk om het financieel systeem recht te houden en te behoeden voor een totale afgang. Velen onder ons lieten en laten zich hierdoor verleiden tot de idee dat het débâcle van het neoliberalisme dat sinds eind de jaren 1970 de geesten van de economen beheerste, rechtgezet is met een dosis socialisme. Vooral in Amerika waar de idee heilig is dat free entreprise het kader vormt waarin iedereen de kans krijgt om zijn allerindividueelste American Dream te realiseren, krijgen de economen en de politici al maagpijn zodra voorstellen voor een overheidsingrijpen in de economie worden geformuleerd. Toen President Bush zich genoodzaakt zag omwille van de ‘uitzonderlijke omstandigheden' overheidsgeld in het zieltogend financieel systeem te pompen, haastte hij zich om duidelijk te stellen dat de vrijemarktprincipes niet in het geding waren. Maar meteen werd in Amerika toch iedereen de stuipen op het lijf gejaagd met de woorden ‘socialisme’ en ‘communisme’, woorden waarbij elke weldenkende Amerikaan zich visceraal belaagd voelt door spoken en monsters. Nu een paar maand later de ganse Amerikaanse industrie en in het bijzonder de automobielsector op het failliet afstevent en overheidsinitiatieven zich, om het zacht uit te drukken, opdringen om een nationaal bloedbad te vermijden en allerlei industriëlen zuurstof en ademruimte te geven, wordt niet langer met het woord socialisme geschermd. De vraag verschuift naar de hoeveelheid geld dat een ‘eerbare’ overheid (i.e. de belastingbetaler) in de economie mag pompen zonder dat de geest van de ondernemingsvrijheid aangetast wordt, noch het principe dat wie met zijn kapitaal (succesvolle) risico’s durft te nemen beloond hoort te worden. Vooral de vraag welke sectoren moeten worden ondersteund of gestimuleerd komt daarbij centraal te staan. Ook in Europa en bij ons, in ons communautair verscheurd België, wordt de overheidsregulering die nodig is om de vrije markt weer ‘eerlijk’ en efficiënt te maken, door menig waarnemer als een terugkeer naar socialistische principes geduid.

Socialisme en staatsinterventie staan echter geenszins synoniem voor elkaar. Klassiek liberalisme erkent de staatsregulering waar de zelfregulering tekortschiet en het neoliberalisme beoogt alleen deze rol van de Staat te minimaliseren zodat de overheidsoptreden zich omzeggens buiten de economie situeert en zich enkel onledig houdt met zaken zoals openbare orde, bio-ethische wetgeving en dergelijke. Het ultraliberalisme, ook aangeduid als anarchokapitalisme, van zijn kant, wil de Staat volkomen bannen uit het ganse maatschappelijke leven (het sluit daarnaast ook collectieve arbeidsovereenkomsten uit en dus impliciet en expliciet het vakbondswezen; het erkent alleen individuele overeenkomsten tussen een werkgever en een werknemer). Hoe dan ook, in de mate dat de Staat desnoods regulerend moet optreden wanneer fundamentele evenwichten van de vrijemarkteconomie in het gedrang komen, vormt de Staat een klassiek instrument in de ordening en organisatie van de klassieke liberale economie en van het burgerlijk maatschappelijk leven, zij het als een louter middel om eventuele losgeslagen evenwichten in het spel van vraag en aanbod te herstellen of om nieuwe evenwichten toe te laten vorm te geven aan de economische werkelijkheid.

In die zin wordt de Staat in een liberaal-kapitalistische samenleving bij een economische recessie inderdaad voor een soort dilemma geplaatst: welke sectoren van de economie moet ze ondersteunen om er te pogen een kader te scheppen zodat de winstverwachtingen in die sector verhogen? Moet ze gevestigde sectoren beschermen op basis van de politieke netwerken die ze met de werkgevers in deze sector in het verleden heeft uitgebouwd en op basis van de syndicale druk om de werkgelegenheid in deze sectoren te beveiligen (financiële steun die dus niet naar innovatieve sectoren kan gaan) of moet ze de financiële stimuli reserveren voor nieuwe innovatieve bedrijven en sectoren waar nog werkgelegenheid moet gecreërd worden (steun die dus niet naar gevestigde sectoren kan gaan)? Binnen het financieel systeem vloeit het kapitaal ‘spontaan’ naar die bedrijven waar de winstverwachtingen het hoogst zijn, terwijl de besteding van overheidsgeld in laatste instantie het resultaat is van politieke krachtsverhoudingen. Hoe dan ook, een dergelijke interveniërende rol van de Staat in het economische leven heeft niets socialistisch.

Binnen een socialistisch referentiekader denkt men met betrekking tot de rol van de Staat aan twee aspecten: 1. economische planning in functie van de uitgesproken noden, behoeften en wensen in de samenleving (binnen het liberaal kapitalisme weet men hoe dan ook pas na de investering in hoeverre men als kapitaalbezitter een ’goede’ of een ‘verkeerde’ investeringsbeslissing genomen heeft, waarbij de verkeerde beslissingen neerkomen op een vernietiging van productiemiddelen - een ‘faillissement’); en 2. de maatschappelijke herverdeling van de meerwaarde of toegevoegde waarde (de ‘winst’) zodat aan de éne kant de loontrekkenden aan hun trekken komen en aan de andere kant fondsen kunnen aangelegd worden voor infrastructuurwerken, gezondheidszorg en onderwijs.

De planeconomieën van de 20ste-eeuw, meer in het bijzonder de Sovjet-economie, beperkten zich grotendeels tot de planning van de output in de diverse sectoren van de economie. Dat dit op half-lange termijn werkte, bewees het feit dat Stalin, ondanks zijn autoritair schrikbewind, op zijn conto mag schrijven dat de Sovjet-economie in geen enkel opzicht te lijden had onder de Grote Depressie van de jaren 1930 waar de rest van de wereldeconomie wel onder gebukt ging. Vermoedelijk daardoor was Stalin in staat de nazi’s tegen te houden en terug te drijven tot Berlijn. Die Sovjet-planeconomie faalde echter omdat ze veranderingen in de algemene maatschappelijke omstandigheden niet voorzag. Ze anticipeerde niet op nieuwe noden en investeerde dus niet in de uitbouw van nieuwe sectoren (zoals de computertechnologie) en in de begeleide niet-chaotische omschakeling van haar werknemers naar die nieuw uit te bouwen sectoren. De wapenwedloop die de USA en de NAVO de Sovjets oplegden, bezegelde dan het lot van de Sovjet-Unie. Wie nieuwe vormen van duurzame planeconomie wil bedenken, moet dus rekening houden met het feit dat alle industriesectoren op lange termijn niet meer voldoen aan de veranderingen in de maatschappelijke behoeften en moet dus ook de transformatie van de industriële basis op lange termijn incalculeren (bv. in functie van de klimaatveranderingen).

Een ander economisch element dat historisch steeds met socialisme wordt geassocieerd zijn de coöperatieven of coöperaties. Deze zijn in West-Europa doorheen de 20ste eeuw marginaal geworden, maar in Zuid-Amerika zijn coöperatieven de laatste decennia met de «ruk naar links» weer heel levendig. In België floreren coöperaties eigenlijk nog enkel binnen de zogenaamde sociale economie (zoals kringloopwinkels), die in principe voorbehouden is voor laaggeschoolde mensen die door ziekte, handicap, langdurige werkloosheid of andere omstandigheden niet meer kunnen aarden in het «reguliere» arbeidscircuit. Het kliënteel van deze (gesubsidieerde) sociale economie waren oorspronkelijk ook mensen die min of meer tot de Vierde Wereld behoorden, maar de laatste jaar is het kliënteel diverser geworden en heeft het zich uitgebreid tot grote delen van de betere laag van loon- en weddetrekkenden en tot de middenklasse. In die context krijgt het fenomeen «coöperatie» in de media ook meer en meer aandacht en wordt zelfs geopperd dat coöperatieve ondernemingen een bijdrage zouden kunnen leveren tot een positieve aanpak van de actuele economische crisis.

Vooraleer te spreken van een nieuwe socialistische aanpak omwille van de nu anno 2008 doorgevoerde staatsinterventies, is het dus wel even wachten om te zien of nieuwe visies en denkbeelden met betrekking tot globale economische planning (in plaats van «laissez-faire, laissez-aller») en/of coöperaties weer ingang zullen vinden.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Schitterend Eric !
Bedankt !
In de zaak van de sluiting van de onderneming waar ik delegee was hebben wij een poging gedaan met de Vervierse coöperatieve FOSODER om een deel van onze machines over te nemen.
Dit soort coöperatieve actie heeft een enorme pedagogische waarde omdat in heel wat situaties bedrijven echt bewust kapot gemaakt worden om allerlei redenen ( financieel, marktmonopolie,…) die niet de redenen zijn die de patroon gebruikt ( concurrentie, loonkost, …).
We vertrekken in de verdediging van de postkantoren die de regering aan het sluiten is ook van een soort coöperatieve gedachte:
http://www.anderepolitiek.be/nieuwecap/modules/news/article.php?storyid=765

http://www.anderepolitiek.be/nieuwecap/modules/news/article.php?storyid=785

Dit zijn natuurlijk geen globale antwoorden.
raf

Suzanne zei

Je bent in vorm, zo'n moeilijk stuk!
Proficiat, ik heb het toch min of meer begrepen en dat is al fantastisch op zich daar ik a- politiek ben!
Daar zouden ze zich de vingers bij aflikken op medium4you, maar dat zijn parels voor de zwijnen! Hoewel de serieuze lezer niet mag boeten voor de domme naamloze zeveraars.