Voyage: The Beginning
Dagenlang ben ik bezig geweest, heb afscheid genomen van
alles en iedereen; halfnaakt hebben ze voor me gestaan
en eerst de ene wang en dan de andere gekust. Geluk gewenst
stilzwijgend, mijn moeder gecondoleerd. Ze was in zwart
ook al droeg ze rood. Van betraande ogen. Teveel
heb ik er gezien die dag; die mijn vertrek niet opmerkten.
Ik ging als een vreemdeling in de koude vroege ochtend,
er stonden nog wat sterren; maar ze gingen al bijna liggen.
Ik ben dolende in een land dat niet de mijne is; jarenlang
zijn er tussen zon en aarde al geen nomaden meer geweest.
Niet langer omhangen met de rauwe korsten van mijn melaatse
stilte begeef ik mij opnieuw tussen de mensen. Ze staren
naar mijn rattenkop en slingeren ernaar met scheldwoorden;
duizend punten wie raakt. Iemand juicht, ik doe alsof
ik niet besta; keer ze mijn rug toe en ga naar een land
dat alleen nog maar in vage herinneringen leeft. Volgens mij
ben ik er geboren. Ooit eens, toen de aarde werd geschapen
en er enkel duisternis bestond; jukbeenderen van de nacht
gelikt werden door het gejank van een zwerfhond. Zo eenzaam
heb ik mij nog nooit gevoeld, maar ik ben dan ook nooit
een hond of een mens geweest. Misschien komt die dag nog.
Tot dan zal ik me schuilhouden in de goot als een zwerver.
Netjes woorden stamelen wanneer men me aanziet voor dakloze,
en me muntjes toewerpen; zoals het hoort. Tenminste tot
ik aankom in het land dat me eens beloofd werd toen ik zeven
was, in een reisadvertentie; misschien geloofde ik toen nog
in sprookjes voor het slapen. Ik weet het niet meer zeker. Maar
het verbaasde me dat er daar vogels waren; groter dan ikzelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten