zaterdag 10 januari 2009

.... .... .... .... Walter Benjamin ... ... ... ...


Ik geef soms de indruk te dwepen met Walter Benjamin, de Duits-Joodse all-round intellectueel (1892-1940), die als niemand anders zoveel "elementen" van zijn tijd aan elkaar wist te haken: de moderniteit, de stad en de flâneur à la Baudelaire, de kunst en de kunstgeschiedenis, politiek en staat, techniek en technologie, Kafka en de joodse traditie, geschiedenis, marxisme en fascisme plus het beleefde leven zelf. Ik geef soms de indruk een Benjamin-kenner te zijn, maar hij is mij veeleer een raadsel dat me fascineert dan een gekend "object". Een man die tegelijk ingewijd was in de joodse mystiek en het wachten op de komst van de Messias (zijn levenslange vriend was de al even geniale joodse theoloog Gerard Scholem) én in het marxisme: tja dat moet een nieuwsgierig man van mijn kaliber toch fascineren. Benjamin is voor mij dan ook al een paar tiental jaar een soms verblijdende soms frustrerende uitdaging, ook al omdat ik met zijn bestaan en zijn werk in mijn studies nooit in aanraking was gekomen en ik in mijn links intellectueel milieu ook nooit iemand gevonden heb die me iets meer diepzinnigs over Benjamin kon vertellen dan wat ik al in de Encyclopedia Britannica had gevonden. Benjamin is inderdaad tot ongeveer 1990 half vergeten geweest, m.a.w. in Vlaanderen weet superintellectueel prof. Etienne Vermeersch nu anno 2009 nog altijd niet of het nu Walter Benjamin of Benjamin Walter is. (Ik had in mijn studiejaren een vriend die filosofie studeerde; zijn prof bezorgde hem in 1972 een exemplaar van "La structure absente" van de toen alhier nog volslagen onbekende Umberto Eco met de vraag over diens semiotiek zijn licentiaatsthesis te maken; wat mijn vriend ook deed, maar, precies omdat hij één der meest intelligente mannen was die ik ooit heb gekend, had hij verder geen nood aan bijkomende consultaties van zijn prof en had hij het in zijn ganse thesis steevast over E. Umberto. Wie in welk café had het toen beter geweten? Soit!)

Ik herkende me "intuïtief" wel in Benjamin's visie dat de "waarheid" te maken heeft met het gegeven of de dingen zich aan ons openbaren (zich openen of sluiten), met het gegeven of wij de dingen ertoe kunnen brengen zich te openbaren, zoals ik als "psycholoog" er in "mijn" (anti)psychologie altijd van uitgegaan was en ben dat je maar iemand kunt kennen wanneer hij of zij zich voor je openstelt (en niet door hem te onderwerpen aan allerhande "tests" of hem vanuit alle hoeken te beloeren en te schaduwen). Misschien is het die openbaring die een strikte proceduriële toepassing van de wetenschappelijke methode à la Karl Popper & co aan de dingen weet te onttrekken, maar voor de mens- en maatschappijwetenschappen leek dat zogenaamd rationalisme me niet te werken. Bovendien werd je leven als menswetenschapper er zo saai door dat je mocht vergeten ooit toegang te krijgen tot de lusttuinen van de wezens van het ander menselijk geslacht. Al is dit uiteraard niet belangrijk en is zo'n ambitie symptoom van een ongeneeslijke perversie.

Al evenzeer begreep ik met een bijzonder genoegen dat Benjamin er heel duidelijk van uitging dat het begrip "proletariaat" in Marx' filosofie niet zo maar samenviel met de sociologische arbeidersklasse. Dat het communisme als eindfase van de geschiedenis een wereld zou zijn waarin de mensen niet leven als middel om te overleven, maar waarin de mensen het kader hebben geschapen waarin de mogelijkheid van het Goede Leven werkelijkheid zou zijn geworden. Kortom: dat de komst van de Messias een feit was geworden.

Dat zijn natuurlijk allemaal mooie woorden en fraseologieën, goed om mijn samengestroomde familieleden met Kerstavond een indigestie te bezorgen. Maar wat moeten we ons daar allemaal bij voorstellen? En is het überhaupt wel relevant, al die 19de- en 20ste-eeuwse koeien die mogelijk in de sloot verdronken zijn. Maar mijn lezing van Giorgio Agamben's werk (Agamben vertaalde, ik denk dat ik het goed voorheb, in de jaren 1970 het ganse werk van Benjamin in het Italiaans en is dus wél een kenner) en diens optie voor de doelloosheid van het leven, een thema dat we ook bij Nietzsche al terugvinden, dreven me voortdurend naar Walter Benjamin terug. Doelloosheid: het leven als ‘middel zonder doel’ ("Mezzi senza fine" is overigens de titel van een boekje van Agamben), m.a.w. leven als leven en niet als middel voor een (illusoir en ingebeeld) in de toekomst gelegen einddoel.

Maar wat moet ik me voorstellen bij Benjamin's idee van de Geredde Nacht? Walter Benjamin worstelde voortdurend met het idee van het Einde der Tijden, de voltooiing van de Geschiedenis. Maar soms bekeek hij de zaak voor mijn intellectueel eenzijdig gevormde ogen wel heel vreemd. Wie kan mij zeggen wat Benjamin's te redden en Geredde Nacht ("gerettete Nacht") is of zou kunnen zijn? Benjamin ziet zoals Heidegger de natuur als de wereld van de geslotenheid (Verschlossenheit) en van de ‘nacht’, terwijl hij de geschiedenis daartegenover stelt als de sfeer van de ‘openbaring’ (Offenbarung). Maar tot deze gesloten wereld rekent Benjamin ook ideeën en kunstwerken. Kunstwerken omschrijft hij als:

“modellen van een natuur die niet wacht op de dag, en dus ook niet wacht op de Dag des Oordeels; zij zijn de modellen van een natuur die noch het theater van de geschiedenis is noch de woonplaats van de mens. De geredde nacht [Die Gerettete Nacht] ."

Maar bij Agamben en Benjamin meen ik hetzelfde te mogen leren: om een menselijke toekomst als mens veilig te stellen moet ‘iets’ gered worden uit de handen van de biopolitiek die het levende leven dreigt om te vormen tot dood leven, maar dan zonder dat we terugvallen in de staat van motten die zich verbranden aan de vlam!

(wordt vervolgd, nadat ik deze Nacht heb gered)

2 opmerkingen: